Verslag

Bij een verslag moet je goed op de volgende zaken letten.

1. Voor het maken van de opdracht krijg je een of meer uren. Plan je tijd: weet goed wanneer je klaar wilt zijn met informatie zoeken en de opdracht wilt afronden.
2. Gebruik informatiebronnen die je goed begrijpt, anders merk je in het verslag dat je niet helemaal zeker weet of je zelf alles begrijpt. Vertel in het verslag welke informatiebronnen je hebt gebruikt (internet, boeken, personen).
3. Leg begrippen uit als ze nieuw zijn voor je.
4. Gebruik een duidelijke opbouw: inleiding, middenstuk (kern, wat je wilt vertellen), afsluiting.
5. Ga niet meteen vertellen wat je wilt vertellen. Stop niet abrupt.
6. Bedenk voordat je het werkstuk gaat maken goed wat het belangrijkste is dat je wilt vertellen. 7. Wat is de belangrijkste gedachte, de kern ofwel hoofdgedachte?
8. Zorg dat je een aantal nieuwe feiten vertelt, het is niet interessant als je voor de hand liggende zaken vertelt die iedereen al weet.
9. Praat geen boekentaal, vertel de dingen zoals jij ze zou vertellen (met woorden die je dagelijks gebruikt).
10. Kijk goed naar de spelling van woorden, het hoort ook bij de opdracht om daarin zo min mogelijk fouten te maken.
11. Zorg dat afbeeldingen scherp genoeg zijn. Gebruik afbeeldingen die passen bij wat je vertelt in het werkstuk en je verhaal ondersteunen. Gebruik eventueel onderschriften bij afbeeldingen.
12. Maak duidelijke afspraken over wie wat doet (zorg ook dat je evenveel doet), zodat nooit iemand even geen taak heeft. Schrijf afspraken op als het er veel zijn.
13. Bedenk voordat je begint hoe je tekst en afbeeldingen over de bladzijde verdeelt. Zorg vooral dat het een duidelijke poster is, dat is belangrijker dan dat jij het zelf mooi vindt zoals het op de poster staat.
14. Gebruik kleur en lettergrootte vooral voor een prettig uiterlijk van het verslag en voor het laten opvallen van de belangrijkste informatie.
15. Zorg voor een omslag, als het verslag klaar is. Zet daarop: de titel, de opdracht waarvoor je het verslag hebt gemaakt, je naam, je klas, het vak en de naam van de docent.
16. Zorg voor een nette inhoudsopgave. Zet daarop de nummers en titels van hoofdstukken en het paginanummer.